Instability as the primary cause of failure following total knee arthroplasty: a systematic review on the treatment options and the outcomes
Windels Jani, Marvellie Amber, 2023
Knieprothesen worden meestal geplaatst bij mensen die last hebben van “knie-artrose”. Dit is een aandoening waarbij er slijtage is van het kraakbeen ter hoogte van het kniegewricht. Kraakbeen fungeert als schokdemper en zorgt dat de knie soepel kan bewegen. Slijtage van het kraakbeen veroorzaakt pijn, stijfheid en maakt het bewegen moeilijker. Bij ernstige artrose die een invloed heeft op de levenskwaliteit van de patiënt, kan er geopteerd worden voor een operatie waarbij het versleten kraakbeen vervangen wordt door een knieprothese. Een knieprothese bestaat uit een metalen component die het kraakbeen ter hoogte van het dijbeen vervangt (“femoral component”), een metalen component die het kraakbeen ter hoogte van het onderbeen vervangt (“tibial component”), een polyethyleen plaatje tussen de twee (“tibial insert”) en eventueel een polyethyleen knieschijf (“patellar component”), zoals te zien is in Figuur 1. Bij deze operatie kunnen er zich echter complicaties voordoen, zoals een infectie, het loskomen van de prothese, een gevoel van instabiliteit in de knie... Instabiliteit, waar dit onderzoek over gaat, kan op een niet-operatieve manier behandeld worden, zoals met kinesitherapie of er kan opnieuw een operatie uitgevoerd worden. Een operatie waarbij de femorale en/of tibiale component van de prothese vervangen wordt, wordt een “revisie” genoemd. Er bestaan verschillende types instabiliteit, de voornaamste zijn flexie instabiliteit en extensie instabiliteit, dit wil zeggen instabiliteit in gebogen (flexie) of gestrekte (extensie) stand van de knie. Daarnaast kunnen er verschillende types prothesen gebruikt worden tijdens een operatie. Meer en meer mensen ondergaan een operatie voor een knieprothese. Dit kan verklaard worden doordat de bevolking steeds ouder wordt, de operatie nu ook bij jongere mensen uitgevoerd wordt en patiënten steeds hogere verwachtingen van hun gezondheidstoestand hebben. Als het aantal primaire knieprothese operaties toeneemt, dan zal ook het aantal revisies stijgen. De uitkomsten van een revisie zijn minder goed dan deze van een primaire knieprothese operatie. Er is een langere operatie- en hospitalisatietijd en er wordt gebruik gemaakt van duurdere prothesen. Revisies hebben dus een hoge maatschappelijke kost. Instabiliteit is verantwoordelijk voor 10-25% van de revisies. Daarnaast komt instabiliteit vaak opnieuw voor na een revisie. Op dit moment is er een gebrek aan onderzoek naar de uitkomsten van revisies na knie-instabiliteit, vandaar dat wij in ons onderzoek een overzicht geven van de beschikbare literatuur. Wij hebben onderzocht wat de beste behandeling is voor instabiliteit na een primaire knieprothese operatie, ofwel “primary Total Knee Arthroplasty” (pTKA). Hierbij maakten we onderscheid tussen niet-operatieve behandeling, zoals kinesitherapie en operatieve behandeling (revisie). Daarnaast hebben we onderzocht of bepaalde types instabiliteit betere uitkomsten hebben na een revisie dan andere types. Verder onderzochten we of de mate van beperking (“constraint”) van een prothese een invloed heeft op de uitkomsten na een revisie. Zowel voor als na de revisies vulden de patiënten een aantal scorelijsten in om hun knie te beoordelen, op basis van deze scores deden wij ons onderzoek.
Promotor | Jan Victor |
Opleiding | Geneeskunde |
Kernwoorden | Knieprothese Knie-instabiliteit Revisie |